Selecteer een pagina

Vorige week had ik een ontmoeting met een collega van Nuffic. We voerden een goed gesprek over internationalisering in het mbo-onderwijs, deelden onze visies, onze ambities en doelen en spraken over onze samenwerking. Tijdens dat gesprek zei ik: “Internationalisering integreren in het onderwijs begint voor mij ook bij het gesprek dat een docententeam met elkaar voert”. Haar – positieve – reactie hierop, heeft me wederom doen nadenken over deze zin. Want waarom denk ik dat? De volgende alinea’s zijn uit de losse pols geschreven en een weergave van mijn gedachtegang.

Internationalisering in het onderwijs is lange tijd hetzelfde geweest als een deel van je studie doorbrengen in het buitenland, voor stage of om onderwijs te volgen elders (in een andere taal). Internationalisering was gelijk aan “de grens overgaan”. Nederlandse studenten gingen naar het buitenland en buitenlande studenten kwamen naar Nederland. Die tweede situatie leidde tot aandacht voor de internationale classroom. Een “klas” bestond namelijk niet meer alleen uit Nederlandse studenten, maar uit studenten uit verschillende landen. Dit – deze culturele diversiteit in de klas – kun je actief inzetten om studenten te begeleiden bij de ontwikkeling van vaardigheden om in een internationale context te opereren.

Tegenwoordig wordt internationalisering steeds meer gezien als middel om studenten voor te bereiden en te begeleiden in het leven, leren en werken in een wereld die internationaal verbonden of geglobaliseerd is. Waar je ook bent en wat je ook doet, we hebben te maken met internationale dimensies. Onze voedselketen is internationaal georganiseerd. Er zijn weliswaar steeds meer lokale en regionale initiatieven de laatste jaren, maar “mainstream” is nog steeds dat producten van over de hele wereld in onze supermarkt komen. Of onze meubels – die de laatste tijd blijkbaar wat vertraagd zijn geleverd. We werken samen met mensen in of uit Spanje, Polen, China en Amerika. We werken met klanten en leveranciers uit andere landen, in andere talen. Als we om ons heen kijken en luisteren, dan horen we verschillende talen en zien we mensen met diverse achtergronden. Allemaal mensen met wie we samen leven, samen leren en samen werken in onze regio, in Nederland.

Deze internationale verbondenheid, deze globale samenwerking, deze zichtbare diversiteit; het “vraagt” kennis, vaardigheden en houding om op een prettige en succesvolle manier hiermee om te gaan. Het onderwijs kan kinderen, jongeren, studenten hierin begeleiden en (verder) voorbereiden. Hoe? Door in het onderwijs expliciet aandacht te hebben voor de internationale (inclusief interculturele) vaardigheden, kennis en houding die studenten in een bepaalde (opleidings-)richting in een bepaalde regio (in Nederland) nodig hebben. Want welke afgestudeerde wil je als opleiding dadelijk afleveren aan de arbeidsmarkt? En wat wens je elke student toe in hun burgerschap (of rol als burger)?

In mijn beleving willen alle docenten hun studenten zo goed mogelijk begeleiden en voorbereiden in het nu en richting hun toekomst. Er zijn docenten die hierbij expliciet oog hebben voor de internationale dimensies. In sommige opleidingen is er gekozen voor de keuzedelen internationaal I of II, het keuzedeel Duits of zelfs andere talen. Er worden tweetalige opleidingen gestart. Studenten krijgen de mogelijkheid om een project te doen met studenten uit een ander land (fysiek of online). Studenten kunnen stage lopen in het buitenland. Er zijn docenten die in hun vak of les aandacht hebben voor of werken met de diversiteit in de klas. Allemaal supermooie initiatieven! Maar wat levert het nou precies op?

Er is vaker onderzoek gedaan naar wat een buitenlandervaring of een internationale ervaring oplevert of kan opleveren. Nuffic heeft een model ontwikkeld waarin de internationale competenties staan vermeld. Ook mijn collega’s hebben onderzoek gedaan naar de opbrengsten van “internationaliseringsactiviteiten”: de opbrengsten van het keuzedeel internationaal II (Eurocamp) bij studenten van de opleiding onderwijsassistent en de opbrengsten van het Malawi-project (een docent die naar Malawi is gegaan en daarbij een groep studenten en collega’s heeft betrokken). En jawel, deze ervaringen leveren wat op. In mijn beleving zijn deze opbrengsten afhankelijk van het project, de begeleiding, de mate van reflectie, de opleiding, de regio en de student, als het niet van nog meer factoren afhangt.

Vooraf goed nadenken wat je zou willen bereiken met een dergelijke activiteit is volgens mij – en veel anderen – een goed startpunt om datgene te bereiken wat je wilt. Het impact-model dat het NA Erasmus+ gebruikt, is hiervoor een mooie tool. Nadenken over de gewenste opbrengsten kan je op klein niveau doen – per project, vak, keuzedeel – maar ook op groter niveau. En dan komen we uit bij een opleiding en de gewenste doelen van een opleiding. En dit doe je niet alleen. Dit doe je met je team: docenten, manager(s) en collega’s in ondersteunende functies.

En waarom wil je nadenken over deze lijn? Omdat veel internationale competenties niet in 10 weken geleerd zijn. In de zomer las ik over de story circles van UNESCO (ontwikkeld in samenwerking met Darla Deardorff). In de uitleg hierover staat benoemd dat het ontwikkelen van interculturele competenties (waaronder zelfbewustzijn, openheid, respect, reflectievermogen, empathie, bewustzijn van anderen, culturele bescheidenheid) een levenslang proces is. Je bent dus niet ineens intercultureel competent. Ook niet na een intensieve ervaring over (of binnen) de grenzen van je eigen land. Het is een proces. En in dat proces kan onderwijs een rol spelen. En volgens mij moet je daarom het gesprek met elkaar voeren, over wat je wilt bereiken, hoe je dat wilt bereiken en op welke momenten je welke aandacht daaraan schenkt. En dat doe je samen, als (docenten-)team dat verantwoordelijk is voor een bepaalde opleiding binnen een bepaalde school (in een bepaalde regio).